Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI0896

Datum uitspraak2009-04-10
Datum gepubliceerd2009-04-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7132 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Geen bijzondere omstandigheden aanwezig voor het oordeel dat de rechtbank de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundigen niet had mogen volgen. Appellante was op 4 de datum in geding in staat haar maatgevende arbeid te verrichten. Geen aanknopingspunten kunnen voor het aannemen van andere of verdergaande beperkingen.


Uitspraak

05/7132 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2005, 04/1294 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009. Appellante is in persoon verschenen bijgestaan door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam. Voor het Uwv is verschenen mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.2. Appellante heeft haar (aangepaste) werkzaamheden als telefoniste/receptioniste op 4 november 2002 gestaakt in verband met nek-, schouder- en rugklachten. Op 20 juli 2003 heeft zij een aanvraag om een WAO-uitkering ingediend. 1.3. Naar aanleiding van haar aanvraag is appellante op 8 augustus 2003 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante beperkt geacht voor zware rug-, nek- en schouderbelasting. 1.4. Vervolgens is een arbeidsdeskundige van het Uwv in een rapportage van 23 oktober 2003 tot de conclusie gekomen dat appellante weer geschikt is voor haar maatgevende werk. 1.5. Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft het Uwv geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen. 1.6. Bij besluit van 22 maart 2004 heeft het Uwv onder verwijzing naar een rapportage, gedateerd 11 maart 2004, van een bezwaarverzekeringsarts het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 oktober 2003 ongegrond verklaard. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Dit geldt ook voor de door appellante in bezwaar vermelde, psychische klachten. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 maart 2004 ongegrond verklaard. 2.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat appellante met ingang van 4 november 2003 in staat geacht moet worden haar eigen arbeid te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank zich mede gebaseerd op de bevindingen van de door haar benoemde deskundigen, de neuroloog J. Heerema en de reumatoloog A.J.G. Swaak. Beide deskundigen hebben appellante op 1 november 2003 medisch gezien in staat geacht haar eigen functie van telefoniste/receptioniste gedurende 40 uur per week te vervullen. Met betrekking tot de door appelante in beroep overgelegde medische informatie van het Gesundheitszentrum Rheine en de klinisch psycholoog drs. W.D. van der Zwaag heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken waarop deze informatie is gebaseerd, na de datum in geding zijn verricht. Om die reden kunnen uit deze informatie geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de objectiveerbare klachten en beperkingen die appellante op die datum ondervond. Met betrekking tot de stelling van appellante dat haar eigen werk als een zogenaamde “witte ravenbaan”moet worden aangemerkt omdat haar werkgever zoveel mogelijk rekening hield met haar beperkingen, heeft de rechtbank overwogen dat op 4 november 2003 de functie voor appellante nog beschikbaar was en zij dan ook haar werkzaamheden had kunnen hervatten. 3. Appellante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. 4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd. De Raad acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig voor het oordeel dat de rechtbank de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundigen niet had mogen volgen. Gelet hierop kan de Raad aan de door appellante in hoger beroep overgelegde brief, gedateerd 16 juli 2008, van de neuroloog E. Keuter niet die betekenis toekennen die appellante daaraan toegekend wenst te zien. Overigens heeft deze neuroloog op zijn vakgebied geen afwijkingen kunnen vaststellen. 4.3. Met betrekking tot het door appellante overgelegde rapport, gedateerd 18 september 2008, van de psychiater E.F. van Ittersum die een expertise heeft verricht, en de brief, gedateerd 8 december 2008, van haar behandelend psychiater R.P. Ruimschotel, is de Raad van oordeel dat hierop adequaat is gereageerd in de door het Uwv overgelegde rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 8 januari 2009 aangegeven dat de persoonlijkheidskenmerken waarover in het rapport en de brief wordt gesproken, appellante minder geschikt maken voor bepaalde vormen van arbeid. Daarbij wordt vooral gedoeld op vanuit de persoonlijkheid bestaande beperkingen voor stresshantering, conflicthantering, grensbewaking en conflicterende functie-eisen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapportage van 27 januari 2009 aangegeven dat in de functie die appellante vervulde, er geen sprake is van spanning, werkdruk of andere vormen van stress. Daarbij heeft hij zich mede gebaseerd op informatie van de werkgever. Naar zijn mening was appellante op 4 november 2003 in staat haar maatgevende arbeid te verrichten. De Raad deelt deze mening. De Raad heeft in het overgelegde rapport van Van Ittersum die overigens bij onderzoek geen aanwijzingen voor een ziekte in psychiatrische zin heeft gevonden, en de overgelegde brief van Ruimschotel geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het aannemen van andere of verdergaande beperkingen dan de bezwaarverzekeringsarts heeft vermeld in zijn rapportage van 8 januari 2008. De door appellante overgelegde brief van haar moeder maakt dit niet anders. 4.4. Met betrekking tot de stelling van appellante dat haar eigen werk moet worden aangemerkt als een “witte ravenbaan” overweegt de Raad dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat dit werk op 4 november 2003 voor haar nog beschikbaar was. Hier komt bij dat appellante haar verzekering voor de WAO ontleende aan de functie die zij laatstelijk vervulde. 4.5. Uit het hiervoor overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dan ook dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009. (get.) G. van der Wiel. (get.) A.C. Palmboom. TM